Eindelijk wereldkampioen?

Vanwege de publicatie van het CBS over vrijwillige inzet in 2010 – andere post -werd ik nieuwsgierig naar hoe “we” het doen ten opzichte van de rest van de wereld. Laat er nou een mooi rapport zijn verschenen van Charities Aid Foundation (CAF) onder de naam “The world giving index 2010”.
CAF maakt gebruik van een omnibus die marktonderzoeker Gallup wereldwijd heeft lopen en waarover je op worldview.gallup.com meer kunt vinden.

Vrijwel alle landen ter wereld krijgen een World Giving Index, die wordt samengesteld uit de scores op drie dimensies:

  1. het percentage mensen dat aan goede doelen geeft
  2. het percentage mensen dat tijd geeft
  3. het percentage mensen dat een vreemdeling helpt
Het laatste aspect is een beetje een vreemde eend in de bijt, maar zou een goede graadmeter kunnen zijn voor het basale vertrouwen in de ander: het is een one-shot prisoners dilemma. De vreemdeling zul je later niet weer tegenkomen, dus je zou hem of haar ongestraft het bos in kunnen sturen.
We kunnen kort zijn: ook hier geen wereldkampioen. Australië en Nieuw-Zeeland staan op de gedeelde eerste plaats. Nederland staat zevende, met Canada, Ierland, Zwitserland en de Verenigde Staten voor ons.
Toch nog een paar opvallende punten:
  1. Nederland staat wereldwijd met 77% gevers aan goede doelen bovenaan in het lijstje van die dimensie.
  2. Nederland staat wereldwijd gedeeld negende met 39 % als het gaat om het percentage dat tijd geeft.
  3. Nederland staat nog net in de bovenste helft van de wereldlijst als het gaat om het helpen van een vreemdeling.
Uit het onderzoek komt verder dat er een sterker verband bestaat tussen het algemene gevoel van welzijn in een land en het percentage inwoners dat geld geeft dan tussen het bruto nationaal product en het geven van geld. Voor filantropie kun je dus beter een gelukkig land hebben dan een rijk land. Verder wordt duidelijk dat vrijwel overal geld geven toeneemt naarmate men ouder wordt en dat het helpen van een vreemdeling afneemt naarmate de leeftijd stijgt.
Voor vrijwilligerswerk blijkt over de hele wereld, maar niet in Noord-Amerika en het oosten van Azie, dat mannen meer doen aan vrijwilligerswerk dan vrouwen.
Hoewel we het dus goed doen, blijkt dat het toch nog steeds iets beter kan. Binnen Europa doen we het met een derde plaats verder heel goed. Of het onderzoek echt een goed beeld geeft van de stand van zaken is de vraag, want het meten van de mate waarin de bevolking van een land aan vrijwilligerswerk doet is moeilijk. Dat neemt niet weg dat het erg mooi is als je met dezelfde systematiek vrijwel alle landen ter wereld kunt vergelijken.
Delen helpt!
Geplaatst in civil society | Getagged , , | Een reactie plaatsen

Nederlanders ook in 2010 weer sociaal

Het CBS publiceerde recent de laatste onderzoeksgegevens over vrijwilligerswerk in Nederland. Zie http://t.co/66MhRGP. In 15 bladzijden komt het beeld naar voren dat het goed ging en goed blijft gaan met het vrijwilligerswerk in Nederland. In tegenstelling tot de klaagzang over gebrek aan inzet blijkt uit dit onderzoek dat het percentage vrijwilligers licht stijgt. Het onderzoek heet “Vrijwillige inzet 2011”, maar het gaat toch echt over 2010.

Het aantal vrijwilligers blijkt te zijn gestegen naar ruim 45 % van de Nederlanders van 15 jaar en ouder. Deels komt de stijging door het verlagen van de leeftijdsgrens voor deelname aan het onderzoek van 18 naar 15 jaar, maar er is volgens het CBS ook sprake van een kleine “echte” stijging. Dit betekent dat 6,1 miljoen mensen aangeven vrijwilligerswerk te doen. Bijna 32 % van de Nederlanders heeft aangegeven kort voor het onderzoek informele hulp – dus niet in georganiseerd verband – aan vrienden, familie, buren en zieken te hebben gegeven. Omdat de groepen vrijwilligers en informele-zorgers deels samenvallen tellen beide groepen op tot in totaal een kleine 60 % van de Nederlanders.

Een selectie uit de overige resultaten:

  1. 57% doet 1 soort vrijwilligerswerk, bijna 28 % doet 2 dingen, bijna 11 % 3 en 3 % 4 verschillende soorten vrijwilligerswerk. Vrijwilligers zijn bruggenbouwers bij uitstek dus.
  2. Van de mannen doet 45,3 % vrijwilligerswerk, van de vrouwen 44,9 %.  De standaardfout in deze metingen is 0,8 %, dus ik zou zeggen dat het gelijk spel is.
  3. In de groep jongeren van 15-17 jaar doet 52,5 % vrijwilligerswerk. De jeugd van tegenwoordig valt dus best mee. Alleen de groep van 35-44 doet meer aan vrijwilligerswerk, 53,4 %. Alle andere leeftijdsgroepen doen dus minder.
  4. Autochtonen doen meer aan vrijwilligerswerk dan westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen.
  5. Het bekende effect van opleidingsniveau wordt bevestigd: hoe hoger de opleiding, hoe meer er aan vrijwilligerswerk wordt gedaan, hoewel het effect bij de allerhoogste opleidingen weer iets lijkt te zakken.
  6. Werkenden doen gemiddeld met 47,9% meer aan vrijwilligerswerk dan niet-werkenden met gemiddeld 41,1 %. Binnen beide categorieën bestaan echter behoorlijke verschillen.
  7. Hoe sterker verstedelijkt, hoe minder vrijwilligerswerk er wordt gedaan. Een bekend gegeven dat weer eens wordt bevestigd.
  8. Een vrijwilliger levert gemiddeld 3,7 uur per week. Elke Nederlander krijgt daarmee gemiddeld 1,7 uur per week van iemand anders.
  9. Van de vrijwilligers zegt 55 % “altijd” plezier te hebben in het vrijwilligerswerk, en 37 % “meestal”. De onderzoekers schrokken even omdat het percentage “altijd” daalde van 70 % naar 55 %, maar dat was gelukkig grotendeels te verklaren uit een andere meetmethode. Een daling is er dan overigens nog steeds!
Al met al geen beeld waar we ons zorgen over moeten maken. Vrijwilligerswerk staat in Nederland als een huis. De voornaamste uitdaging is om dat zo te houden!
Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk, wetenschap | Getagged , , , | Een reactie plaatsen

Kwantitatief onderbouwd, dus waar?

Veel beleid wordt omgeven door een groot aantal onderzoeken, meetgegevens en statistieken. Toch mankeert er nog wel het een en ander aan de manier waarop met dit soort getallen wordt omgegaan. Om de waarde van een onderzoek of een onderbouwing van een bepaald beleid in te schatten is het verstandig eens stil te staan bij manieren waarop getallen – al dan niet bewust  – worden gebruikt om je een bepaalde kant op te duwen.

Een goed boek over dit onderwerp is “The numbers game” van Michael Blastland en Andrew Dilnot. Het boek schijnt te worden gebruikt voor het trainen van BBC-journalisten en staat vol met voorbeelden van manieren waarop het mis kan gaan met die schijnbaar exacte getallen.

In 12 hoofdstukken worden 12 problemen met getallen onder de loep genomen. De hoofdstukken hebben tot de verbeelding sprekende ondertitels: hoofdstuk 1 gaat over het “simpele” tellen van dingen en heeft als ondertitel “use strawberry jam”. Aardbeien tellen in jam is een stuk lastiger dan het tellen van losse aardbeien. Toch heeft het tellen in de echte praktijk, zeker in het sociale veld, meer weg van aarbeienjam dan van losse aardbeien. In hoofdstuk 2 – met als ondertitel “It’s personal” – komt aan de orde dat je getallen zelf maar beter kunt vertalen naar persoonlijke consequenties om in te schatten hoe “groot” of belangrijk ze zijn. Menselijk voorstelbare maten, daar draait het dan om.
Snap en onthoud de twaalf ondertitels, is de boodschap, en je bent gewapend tegen al te groot geloof in de betrouwbaarheid van kwantitatieve gegevens. Disraeli (“there are lies, damned lies and statistics”) zou het prachtig hebben gevonden.

Naast de gebruikelijke fouten die vaak worden gemaakt met statistiek (clusters van kankergevallen bijvoorbeeld, of overlijdensrisico’s in ziekenhuizen) kwam ik in hoofdstuk 4 (Up and down, a man and his dog) een mooi voorbeeld tegen van hoe maatregelen effectief kunnen lijken, terwijl ze dat niet zijn. Dat voorbeeld had betrekking op het plaatsen van snelheidscamera’s op bepaalde stukken weg – in Engeland – waar veel ongelukken gebeurden. Na het plaatsen namen de ongelukken af en werd geconcludeerd dat het beleid succesvol was geweest. Is dat nou echt altijd waar?

Het is zo dat veel gebeurtenissen, ook ongelukken, mede door toevallige factoren worden veroorzaakt. Bovenop een systematische oorzaak (de wandeling van “the man”) zit dan een toevallige ruis (his dog, die aan de riem nu weer eens achter de man loopt, en er dan weer voor scharrelt). Gemiddeld is de hond bij de man, maar er zit nogal wat variatie om dat gemiddelde. De toevallige variaties zijn soms de ene kant op, daarna weer de andere kant. Als er op een bepaald weggedeelte door toeval meer ongelukken gebeuren worden juist daar de camera’s neergezet. Als de toevallige variatie dan weer de andere kant op werkt, lijkt het alsof het door de camera’s komt, maar is het is niet meer dan het normale werk van het toeval.

Op deze manier kan een heleboel “resultaat” worden toegeschreven aan beleid, maar is het in feite het toeval dat dit teweegbrengt. Iets om goed in de gaten te houden waneer iemand zich er op beroept dat het gevoerde beleid effectief is geweest.

Michael Blastland en Andrew Dilnot, The Numbers Game, Gotham Books 2009, ISBN: 978-1-592-40423-0.

Delen helpt!
Geplaatst in politiek, wetenschap | Getagged , , | Een reactie plaatsen

Vrijwilligerswerk is geen handel

Serendipiteit is een mooi ding. Het vinden van een inzicht zonder er naar op zoek te zijn – of misschien wel niet weten dat je er naar op zoek bent – levert af en toe een nieuw gezichtspunt op waar je weer even mee vooruit kunt.

Als vervolg op het boek “the origins of virtue” van Matt Ridley, ook bekend van de TED-video “when ideas have sex”, ben ik begonnen in “the rational optimist”. Dit laatste vanwege de ergernis over al dat geneuzel over gebrek aan samenwerking en de overdaad aan doemdenkerij over de staat van de mensheid. Dat krijg je als je weet dat er 140.000 vrijwilligers in de stad rondlopen terwijl iedereen klaagt dat niemand meer iets voor elkaar over heeft.

Ridley stelt – al dan niet terecht – dat exchange, uitwisseling, de basis is voor heel veel dynamiek in de menselijke geschiedenis. Het ontstaan van wederkerigheid, ruilhandel, de opkomst van steden… het draait allemaal om het uitruilen van dingen. Het Prisoners Dilemma, dat de basis is van veel wetenschappelijk werk over coöperatie, laat zien dat de sociaal meest wenselijke oplossing, samenwerken en daarmee vaak uitruilen, geen levensvatbare strategie is bij afwezigheid van communicatie en vertrouwen. Dit laatste is natuurlijk de kern van waar het om draait bij die uitwisseling: in hoeverre vertrouw ik de ander en hoe maak ik duidelijk dat ik zelf te vertrouwen ben?

Ik kan me twee principieel verschillende soorten uitwisseling voorstellen: (1) op hetzelfde moment verschillende zaken ruilen en (2) hetzelfde uitruilen, maar dan op verschillende momenten: eerst heen en dan terug. Natuurlijk is er een scala aan combinaties en varianten denkbaar, maar dit zijn volgens mij de archetypische vormen. Bij beide vormen is er het vertrouwen nodig dat de ruil eerlijk plaats zal vinden. Het nieuwe inzicht was voor mij dat bij vrijwilligerswerk de tijd tussen gift en wedergift een rol kan spelen. Dat maakt vertrouwen nog belangrijker. Dit is waarom:

De eerste variant kennen we goed: het is (ruil)handel. Het vertrouwen daar is gebaseerd op het idee dat je gelijk oversteekt – je kunt zien wat je krijgt – en dat er flankerende systemen zijn opgezet die eerlijkheid in meer of mindere mate afdwingen: handelsrecht, contracten, handhaving van wetten, Kamers van Koophandel etc. Maar zonder vertrouwen draait dit systeem – zelfs met alle flankerende systemen – niet.

In de tweede variant is er ook sprake van wederkerigheid, maar nu is het risico anders verdeeld. Je moet als gever maar afwachten of je later iets van voldoende waarde terug krijgt. En dat is nou juist wat er speelt bij vrijwilligerswerk. Je geeft iets, je investeert, in de hoop – in principe – dat er later iets voor terug komt. Ik wil jou rug wel krabben, als jij later die van mij maar doet! Dit systeem stelt hogere eisen aan het vertrouwen van degene die investeert en hogere eisen aan de betrouwbaarheid van degene die in eerste instantie ontvangt. Vrijwilligerswerk heeft daarmee elementen die ook werkzaam zijn bij kredietverstrekking, en dat is geen veld dat zonder vertrouwen kan, gezien de recente geschiedenis. In tegenstelling tot bij handel kennen we bij vrijwilligerswerk vooralsnog geen specifiek flankerende systemen. Wat garandeert een vrijwilliger – of een filantroop – dat er ooit rendement komt op de investering?

Of het nou zo verstandig is om naar kredietverlening te kijken als inspiratie voor flankerende systemen voor vrijwilligerswerk betwijfel ik…

Matt Ridley: The origins of virtue, Penguin 1997, ISBN: 978-0-14-024404-5
Matt Ridley: The rational optimist, Fourth Estate 2010, ISBN: 978-0-00-726711-8
Matt Ridley op TED: ttp://www.ted.com/talks/matt_ridley_when_ideas_have_sex.html

Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk, wetenschap | Getagged , , , | Één reactie

Wederkerigheid

Reciprocity, wederkerigheid, is een van de mechanismen voor het ontstaan van samenwerking. In het onderzoek naar dit mechanisme werd duidelijk dat er bij samenwerking sprake kan zijn van een vast patroon van groeien en slinken. De aanwezigheid van het patroon maakt duidelijk dat samenwerking altijd onderhouden moet worden, dat het nooit stabiel aanwezig is.

Het patroon ziet er als volgt uit: in een zee van niet-samenwerkers vinden een paar toevallige samenwerkers elkaar en hun clubje doet het goed, want samenwerking loont meer dan elkaar afvallen. In de interactie met de niet-samenwerkers en samenwerkers leren ze een strategie die bekend staat als Tit-for-Tat: begin altijd met samenwerken, maar als iemand je afvalt, stop dan zelf ook de samenwerking. Als iemand weer samenwerkt, ga je zelf ook weer samenwerken. Op die manier heb je plezier van samenwerken, maar wordt je menslievendheid niet te vaak misbruikt. Met deze strategie groeit het aantal samenwerkers, want mensen nemen de strategie over waarvan ze zien dat die voordeel oplevert. Na verloop van tijd is samenwerking de norm en verandert de strategie in onvoorwaardelijke samenwerking. Er wordt niet meer opgetreden tegen afvalligen en de niet-samenwerkers hebben een prachtig werkveld van allemaal naïve samenwerkers om te misbruiken. Niet-samenwerken wordt weer de norm, want dat levert het meeste op in een dergelijke omgeving. Er ontstaat weer een zee van niet-samenwerkers, waarin een paar idealisten weer het profijt van samenwerking ontdekken. De cyclus kan dan weer opnieuw beginnen. War and peace all over again.

De groei van het aantal samenwerkers wordt veroorzaakt doordat niet-samenwerkers leren dat samenwerken loont. Je moet dus, wil je samenwerking laten groeien, kunnen laten zien dat samenwerken voordelig is en je moet samenwerken kunnen en willen leren.

Een probleem bij Tit-for-Tat is dat als iemand de samenwerking stopt, er zonder pardon gereageerd wordt met het opzeggen van de samenwerking van de andere kant. Soms is het niet-samenwerken echter een fout of een verkeerd geïnterpreteerde actie, een ongelukje dus. Misverstanden komen voor en een redelijk systeem zou er tegen moeten kunnen. In een verbeterde Tit-for-Tat-strategie, genaamd Generous-Tit-for-Tat worden dat soort fouten met een zekere waarschijnlijkheid vergeven en blijft samenwerking langer in stand. Vergevingsgezindheid is dus aantoonbaar belangrijk voor de samenwerking in een samenleving.

Er is overigens een strategie die nog beter is dan GTfT: WIn-Stay-Loose-Shift. Je blijft bij je strategie, wat die ook is, als je tevreden bent met het resultaat. Gaat het slechter dan voorheen, dan verander je je strategie. WSLS gaat goed om met samenwerkers en laat zich niet misbruiken door niet-samenwerkers.

Een belangrijk deel van het onderzoek is oorspronkelijk gedaan door Robert Axelrod. Hij bedacht een toernooi waarin verschillende strategieën, uitgevoerd als computerprogramma’s, de strijd met elkaar aangingen. Anatol Rapoports Tit-for-Tat kwam elke keer boven drijven als winnaar. In latere toernooien bleek Pavlov, een WSLS-programma, nog beter dan TfT. Pavlov komt wat dichter bij de manier waarop mensen reageren: bij TfT leidt een keer niet-samenwerken tot een lange reeks wederzijds afvallen, bij Pavlov wordt er na een ronde van wederzijds afvallen, toch weer geprobeerd samenwerking op te bouwen. Pavlov straft niet-samenwerken af, maar is altijd weer bereid om samenwerking op te bouwen als de straf is uitgedeeld. Vergeven is menselijk..en dit maakt duidelijk waarom dat zo is! Pavlov is een strategie die is bedacht door Martin Nowak, bekend van een eerdere post.

Al deze voorbeelden – allemaal computersimulaties – lijken wat exotisch, maar het spelen van deze strategische spellen levert veel inzicht op in de onderliggende mechanismen van menselijk gedrag. De speltheorie, en zeker de evolutionaire speltheorie, heeft daarmee veel bijgedragen aan ons begrip van samenwerken.

Een erg leuk boek over het bovenstaande is dat van de meester zelf:
Robert Axelrod: The complexity of cooperation, agent-based models of competition and collaboration, Princeton university Press, 1997, ISBN 0-691-01567-8

Een aanrader over speltheorie is:
Len Fisher, Rock, Paper, Scissors; game theory in everyday life: strategies for cooperation.
Hay House Ltd, London, 2008. ISBN: 976-1-8485-0202-4

Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk, wetenschap | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen

Berekende solidariteit

Als ik het goed heb begrepen stelt het college van B&W in Rotterdam voor om de organisaties die gebiedsgericht bezig gaan met zorg en welzijn op pad te sturen met de opdracht om “berekende solidariteit” te faciliteren. In juli 2011 is er op internet weinig terug te vinden over die berekende solidariteit. Google en Google Scholar vinden geen noemenswaardige aantallen verwijzingen in het Nederlands, Engels of Duits. Het college stelt zich erbij voor dat een jongere een oudere gaat helpen omdat die jongere zich realiseert dat hij of zij ook ooit eens oud zal zijn. In een toelichting voor de deelraad van Hoogvliet wordt het begrip iets verder verduidelijkt en blijkt er meer in te zitten van “voor wat hoort wat”. Als je wilt dat anderen je helpen, moet je zelf ook bereid zijn om te helpen. En als je iemand hebt geholpen, kun je je vrijer voelen om hulp te vragen. Wederkerigheid (reciprocity) ligt op die manier ten grondslag aan die berekende solidariteit.

Misschien kunnen we vanuit het vrijwilligersveld een bijdrage leveren aan duidelijkheid over berekende solidariteit.

Samenwerking tussen mensen werd en wordt vaak onderzocht met het bekende Prisoners Dilemma, een strategisch spel waarin onderling vertrouwen bepaalt hoe gunstig de uitkomsten van het spel voor de spelers zijn. De standaard-uitkomst van het spel is dat mensen elkaar afvallen en niet samenwerken. Samenwerking gaat altijd ten onder in een wereld waarin eigenbelang de norm is. Slechts onder bepaalde omstandigheden is samenwerking een strategie waar je als gebruiker plezier van hebt.

Toch wordt er door mensen veel samengewerkt. Dat kan omdat samenwerking vaak voordelen oplevert voor beide spelers en we – ondanks alle publiciteit die het tegendeel beweert – een relatief hoog onderling vertrouwen hebben. Denk daarbij maar aan het gemak waarmee we via internet bepaalde aankopen doen.
Maar zelfs als slechts een van beide spelers een voordeel uit een transactie haalt, werken we goed samen. Vrijwilligerswerk is daarvan een erg goed voorbeeld. Waar komt de bereidheid – schijnbaar tegen het eigen belang in – samen te werken vandaan?

Wiskundige Martin Nowak beschrijft – gelukkig samen met schrijver Roger Highfield – in “Supercooperators” onder welke omstandigheden samenwerken een evolutionair stabiele strategie is. Voor elk van de vijf basismechanismen voor samenwerking leidt Nowak wiskundig af wanneer de omstandigheden gunstig zijn.

Directe wederkerigheid: herhaling is het mechanisme waarop “voor wat hoort wat” berust. Alleen als de kans groot is dat mensen elkaar weer tegen zullen komen bestaat er de mogelijkheid dat samenwerking ontstaat. Dit mechanisme is erg gevoelig voor vergissingen en interpretaties van gedrag van anderen: niet kunnen helpen wordt vaak opgevat als niet willen helpen. Het vereist een vergevingsgezinde houding. Voor deze vorm van samenwerking moet je herkenbaar zijn, een “gezicht” hebben.

Indirecte wederkerigheid: reputatie is het mechanisme waarmee dit werkt. Of ik jou wil helpen hangt af van wat ik weet over de mate waarin jij anderen hebt geholpen. Heb je een goede reputatie, dan help ik je, anders niet. Je bouwt eerst een reputatie op door te helpen, en dat krijg je later terug in de vorm van bereidheid van anderen om jou te helpen. Alles draait hier om het opbouwen en in stand houden van een hulpvaardige reputatie. Hoe beter er over je wordt geroddeld, hoe meer je wordt geholpen. Je moet een “naam” hebben voor deze vorm van samenwerking.

Netwerkeffecten: reservaatvorming is het werkzame bestanddeel. Losse samenwerkers verliezen het altijd in een zee van egoisten, maar door in groepjes samen te klitten helpen de samenwerkers elkaar. Op die manier beschouwd zijn vrijwilligersorganisaties niet alleen plaatsen waar veel nuttigs wordt gedaan, maar zijn het ook de reservaten waar de bereidheid om samen te werken in stand wordt gehouden. In deze reservaten leren mensen dat samenwerken wel degelijk loont, iets wat daarbuiten waarschijnlijk wordt afgeleerd. Geen wonder dus dat in dictaturen de civil society bewust wordt afgebroken. Hoe kleiner de netwerken van mensen, hoe gemakkelijker samenwerking tussen mensen tot stand komt.

Groepseffecten: groepen die onderling goed samenwerken hebben voordeel boven groepen die niet goed samenwerken. De samenwerkende groepen doen het beter en overleven beter. Dit groepseffect werkt beter naarmate er meer en kleinere groepen zijn. Veel kleine vrijwilligersorganisaties hebben werkt dus beter voor het in stand houden van samenwerking dan een klein aantal grote organisaties.

Familiebanden: het samenwerken binnen de familie is sterker naarmate de onderlinge verwantschap groter is. De bron van mantelzorg en ook van nepotisme.

Op basis van deze evolutionaire mechanismen – en het feit dat de omstandigheden voor die mechanismen gunstig waren – zijn mensen “supercooperators” geworden. Het zit gewoon in ons om met de ander samen te werken en zelfs om – ten koste van eigen voordeel – de ander te helpen. We zijn – tot op zekere hoogte – allemaal gevoelig voor de bovenstaande mechanismen. Hoe beter we de mechanismen begrijpen en weten om te zetten in bruikbare praktijk, hoe beter we er als veld in zullen slagen van betekenis te zijn voor onze variant van de Big Society.

Het is terecht dat directe wederkerigheid wordt gezien als een manier om samenwerking tot stand te brengen, maar er zijn dus ook nog andere aanknopingspunten die allemaal hun waarde kunnen hebben voor zorg en welzijn.

Martin Nowak en Roger Highfield, “Supercooperators, evolution, altruism and human behaviour or why we need each other to succeed“. Canongate Books Ltd, Edinburgh. ISBN9781 84767 337 4

Delen helpt!
Geplaatst in civil society, wetenschap | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen

Boekbespreking: Red Tory van Phillip Blond

Phillip Blond heeft, als belangrijk ideoloog van de Big Society in Groot-Britttannië, een uitgesproken mening over wat er mis was en is aan de overzijde van de Noordzee. In een helder boek brengt Blond zijn opvattingen over de oorzaken van de verloedering van het land naar voren. Voor ons is dat van belang omdat de oplossing, de Big Society, als voorbeeld en voorbode kan dienen voor ontwikkelingen in de civil society hier. Blond is onder meer de stichter en directeur van een van de meest invloedrijke denktanks van dit moment, ResPublica.

In het kort komt zijn visie neer op het volgende: Labour heeft met een veel te dominante overheid en cultureel liberalisme het land verziekt en de Conservatives hebben met de uitverkoop van het land aan het bedrijfsleven, met economisch liberalisme dus, het karwei afgemaakt. Groot-Brittannië is stuk, en goed ook.
Het falen van de overheid en van de markt maken het noodzakelijk dat er een nieuwe weg wordt ingeslagen. Het falen wordt toegeschreven aan economisch en cultureel liberalisme en het antwoord is – Blond is conservatief – een nieuw, zorgzaam conservatisme. Deze nieuwe stroming, omarmd door de conservatief-liberaal-democratische regering van Cameron, zet zwaar in op het revitaliseren van de wat verwelkte civil society: de Big Society als alternatief voor Big Government (Labour) en Big Market (Conservatives). Blond zelf gebruikt overigens het woord Civil State in plaats van Big Society.
Met deze analyse wordt duidelijk dat de functie en inrichting van de civil society in het Verenigd Koninkrijk een serieus politiek issue zijn geworden: met hun standpunten over de civil society kunnen partijen zich van elkaar onderscheiden. In Nederland en in Rotterdam is de discussie daarmee vergeleken bijzonder tam, om niet te zeggen afwezig. Iedereen waardeert de civil society, maar van een stevige oriëntatie op het overdragen van verantwoordelijkheden en macht aan die civil society is geen sprake.
De titel ‘Red Tory’ verwijst naar de ontwikkeling in het denken van Blond zelf: in zijn jeugd links, later opgeschoven naar de rechterkant van het politieke spectrum.
Het boek is een goed startpunt voor politiek-filosofische beschouwingen over de verhouding tussen staat en civil society. Een ander bruikbaar boek zou zijn “The Big Society”  van Jesse Norman. Daarover meer in een andere post.
Phillip Blond: Red Tory, how left and right have broken Britain and how we can fix it. Faber & Faber, London, 2010.
Delen helpt!
Geplaatst in civil society, politiek | Getagged , , | Een reactie plaatsen

Boekbespreking: Tribes van Seth Godin

Seth Godin is een marketing goeroe met ideeën die me aanspreken. En dat wil wat zeggen, want marketing  staat niet hoog in mijn lijstje van dingen die de moeite waard zijn. De reden voor mijn enthousiasme is dat dit boekje meer van doen heeft met leiderschap dan met marketing. Als ik een dun boekje over leiderschap zou moeten aanbevelen dan zou “Tribes” zeker hoog scoren. Zonder hoofdstukstructuur is het een verzameling inzichten die voor iedereen wel stof tot nadenken opleveren.

Volgens Godin is een “tribe” een groep mensen die met elkaar verbonden is, verbonden is aan een leider en verbonden aan een idee. Alles wat een groep mensen nodig heeft om een tribe te zijn is een gemeenschappelijke interesse en een manier om te communiceren. Het verband met een vrijwilligersorganisatie is dan ook al snel duidelijk: de gedeelde interesse, de vrijheid al dan niet deel te nemen en het feit dat iemand het leiderschap moet tonen om de mensen bij elkaar te brengen.

Met de komst van sociale media neemt het belang van tribes snel toe. De eenvoud waarmee de onderlinge communicatie binnen een tribe opgezet en in stand gehouden kan worden maakt nadenken over tribes en over sociale media zinvol. De inzichten in het boek over communicatie zijn vrijwel zonder uitzondering terug te vinden in de literatuur over vrijwilligerswerk en in de ervaring van vrijwilligers. Je kunt bij een vrijwilligersorganisatie denken over service delivery, campaigning of mutual support, maar wat mij betreft moet er ook worden gedacht vanuit het perspectief van de tribe.

Een ander verfrissend element is de aandacht voor leiderschap. De ondertitel van het boek luidt: “jij moet ons leiden”. Godin roept mensen op hun leiderschap te tonen, hun verantwoordelijkheid te nemen, maar is ook helder over wat dat betekent in termen van inzet en betrokkenheid. Het doel van leiderschap is voor Godin het brengen van verandering in de status quo en hij vergelijkt effectieve leiders met ketters, met afvalligen die geen genoegen meer nemen met de middelmaat. De snelle opmars van sociale media maken het steeds beter mogelijk om op jouw specifieke passie medestanders te verzamelen en een beweging te beginnen.

Als je nog twijfelt kun je hier een voorproefje bekijken, jammer genoeg nog niet met Nederlandse ondertiteling. TED is overigens verder een uitstekende bron van inspirerende voordrachten. Tribes zelf kan ik van harte aanbevelen, zeker als je met sociale media en vrijwilligerswerk bezig gaat.

Seth Godin: “Tribes”, jij moet ons leiden. Nederlandse vertaling A.W. Bruna, 2009
Isbn: 978902299565 5

Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk | Getagged , , , | Een reactie plaatsen

Een nieuw vrijwilligerswerkbeleid in Rotterdam

Van tijd tot tijd worden vanzelfsprekendheden ter discussie gesteld. Zo was er gedurende 20 jaar een duidelijk vrijwilligerswerkbeleid in Rotterdam. Dat beleid was gebaseerd op het gegeven dat 30% van de vrijwilligers 70% van de uren vrijwilligerswerk leveren. Juist die bijzonder actieve vrijwilligers moesten worden gesteund, want zij waren en zijn de dragers van het veld. Steun aan deze zwaargewichten was steun aan het veld als geheel.

Aan deze vanzelfsprekendheid is een eind gekomen. Op zich niet erg, als er dan maar iets bruikbaars voor in de plaats komt. En dat mis ik: het gaat in de discussie over de toekomst van het veld  meer om structuur dan om  inhoud – en daarom hieronder een paar basis-ideeën voor een nieuw inhoudelijk vrijwilligerswerkbeleid:

  1. Ga uit van duurzaam beheer van het vrijwilligersveld. Leg de nadruk op de bijdrage die een vrijwilliger gedurende zijn of haar hele carrière kan leveren door goed op hem of haar te passen. Verschuif daarbij van een nadruk op werving naar een nadruk op binding. Het terugdringen van uitstroom is vele malen efficiënter dan het vechten om de laatste vrijwilliger.
  2. Versimpel samenwerken zoveel mogelijk. In Engeland is in de discussie over de Big Society de vraag gesteld waarom samenwerken zó moeilijk is geworden dat er ondersteuning bij nodig is. Die moeilijkheden hebben te maken met mensen – en die veranderen we niet zo gauw – en met systemen – daar zou nog best wat winst te halen zijn -, maar het is verstandig om er zwaar op in te zetten er zoveel mogelijk van op te ruimen.
  3. Voor de moeilijkheden die over blijven gaan we opleiden, scholen en adviseren, zoveel mogelijk in groepen, maar waar dat niet anders kan op individueel niveau.
  4. Organiseer verbindingen: tussen vrijwilligers onderling, tussen organisaties onderling, tussen fondsen en organisaties en tussen overheden en organisaties. Stel combinaties van vrijwilligersorganisaties samen die taken voor de overheid willen gaan uitvoeren. Ondersteun die combinaties daadkrachtig.

Bij dit alles hoort dan in de dagelijkse praktijk gebruik te maken van de meest recente wetenschappelijke inzichten – en daarvoor moeten we zelf iets over de onderzoeksagenda te zeggen krijgen – en een toenemende nadruk op de mogelijkheden die informatie- en communicatietechniek voor verbinding bieden. De rol van sociale media zal daarmee sterk toenemen.

In het nieuwe beleid zal, gezien het hoofddoel van het handhaven van 140.000 vrijwilligers in Rotterdam, een goed evenwicht gevonden moeten worden tussen de steun aan vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties zelf, en secundaire doelen als Full Engagement. Als het tweede wordt gerealiseerd ten koste van het eerste, winnen we er als stad niets bij. Waar vrijwilligerswerk bij kan dragen aan het realiseren van maatschappelijke doelstellingen zullen vrijwilligersorganisaties die dat willen daarbij geholpen worden, onder meer door het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen voor nieuwe uitdagingen.

Het bovenstaande is losjes gebaseerd op het document inZ 2.1, zoals dat is opgesteld door SSCMA, de Heuvel, SVR en PROXY als bijdrage aan een discussie over de toekomst van het veld.  Opmerkingen zijn van harte welkom.

Delen helpt!
Geplaatst in politiek, vrijwilligerswerk | Getagged | Een reactie plaatsen

Niets is zo praktisch als een goede theorie

Met Kurt Lewins bekendste quote in gedachten volgt hieronder een eerste vingeroefening om de deelname aan vrijwilligerswerk kwantitatiever te benaderen. Kwalitatief onderzoek, zoals bijvoorbeeld naar motieven om vrijwilligerswerk te gaan doen, wordt de laatste jaren al in toenemende mate gedaan en in Rotterdam bestaat al bijna twee decennia een traditie van degelijk empirisch onderzoek met de VTO’s, waarover in andere posts al is geschreven. Mijn eigen belangstelling ligt vooral op het gebied van het bouwen van modellen. Modellen dwingen tot helderheid en maken het – in de beste gevallen – mogelijk iets zinnigs te zeggen over “hoe iets in elkaar zit”. Die modellen vallen in twee groepen uiteen: puur wiskundige, systeemdynamische modellen en “agent-based” modellen. Over wat systeemdynamica is heb ik al een post beschikbaar, over agent-based modeling volgt er ooit nog wel een. Aan deze post hangt een eerste uitstapje naar systeemdynamica en vrijwilligerswerk.

Het model gaat uit van de constatering dat het de vrijwilligers zelf zijn die andere Rotterdammers ervan overtuigen om vrijwilligerswerk te gaan doen. Het model is gebaseerd op twee effecten:

  1. exponentiële groei omdat vrijwilligers vrijwilligers werven: meer vrijwilligers betekent meer wervingscapaciteit, dus meer nieuwe vrijwilligers. Dit is een zichzelf versterkend proces, een meekoppeling of positieve terugkoppeling.
  2. een remmend effect veroorzaakt doordat er een beperkt aantal mensen is dat vrijwilligerswerk wil gaan doen. Al die wervende vrijwilligers vissen in een steeds kleiner wordende vijver en moeten steeds meer moeite doen om het aantal vrijwilligers te laten groeien. Dit is een tegenkoppeling.
De in het model gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de COS-onderzoeken. De uitstroom b wordt nationaal en internationaal geschat op 0,3. Dit betekent dat 30% van de vrijwilligers per jaar stopt. Dat lijkt schokkend, maar het betekent ook dat de gemiddelde vrijwilliger 3 jaar bij een organisatie blijft.

Uit het model komt naar voren dat het veel efficiënter is om in te zetten op binding van vrijwilligers dan op werving en dat het van belang is het aantal mogelijke vrijwilligers zo hoog mogelijk te houden. Dat laatste kan dan weer door promotie en waardering van het vrijwilligerswerk en door vrijwilligers als een duurzame hulpbron te behandelen. Een levenslange vrijwilligerscarrière binnen verschillende vrijwilligersorganisaties door goed vrijwilligersbeleid en goede samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties is daarbij van groot belang.

Het model is  meer bedoeld als conceptueel model dan als simulatie van de werkelijkheid. Daarvoor is het – nog – te grof.

Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk | Getagged , , | Een reactie plaatsen