Vrijwilliger voorspelbaar?

Met het toenemende beroep dat de stad doet op vrijwilligers wordt vrijwilligerswerk steeds meer een hulpbron die bewust moet worden beheerd. Aan de ene kant willen bestuurders dat er voldoende vrijwilligers zijn voor het toenemende takenpakket dat voor ze wordt voorzien. Dat vraagt, zo mogelijk, om een actieve verhoging van het aantal vrijwilligers. Aan de andere kant is er bezorgdheid over het uitputten van deze hulpbron: “overshoot and collapse” moet worden voorkomen. Het Centrum voor Onderzoek en Statistiek zocht in opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar een model waarmee het doen van vrijwilligerswerk door een Rotterdammer zou moeten kunnen worden voorspeld.

Verklaringsmodel: literatuur
Uit de literatuur zijn verschillende theoretische modellen bekend over het al dan niet doen van vrijwilligerswerk. Vaak zijn deze modellen gebaseerd op onderzoek naar politieke participatie. Het COS komt tot de conclusie dat eigenlijk geen van deze bestaande modellen op dit moment veel verklaringskracht heeft. Dat ligt vaak niet eens aan de modellen, maar meer aan de gegevens die beschikbaar zijn over Rotterdamse vrijwilligers. Wat bekend is zijn vaak hardere gegevens als wel of niet doen van vrijwilligerswerk, adres, opleidingsniveau, wel of geen betaald werk, leeftijd etc. Subtiele gegevens als houdingen ten opzichte van vrijwilligerswerk of hoe de omgeving denkt over vrijwilligerswerk zijn (nog) niet bekend.

Verklaringsmodel: pragmatische aanpak
Het COS ging daarom anders te werk. Uitgaande van de wel bekende gegevens werd bekeken of die gegevens al dan niet samenhingen met het doen van vrijwilligerswerk. De gegevens werden uit twee afzonderlijke bronnen gehaald: de VrijetijdsOmnibus 2007 en de Sociale Index 2008. In beide onderzoeken wordt gevraagd naar vrijwilligerswerk en in beide onderzoeken worden veel andere gegevens verzameld.

In de VTO-gegevens waren slechts drie gegevens te vinden die samenhingen met het doen van vrijwilligerswerk: lid zijn van een of meerdere organisaties, mantelzorg of informele hulp geven en weten waar je informatie over vrijwilligerswerk kunt vinden. Voor trouwe lezers van de VTO’s geen verrassing. Wel opvallend is het feit dat er geen verband is tussen vrijwilligerswerk doen en het aantal vrije uren per week.
In de SI-gegevens was er een correlatie met ” inzet voor de buurt”, maar dat riekt naar een cirkelredenering. Inzet voor de buurt is natuurlijk vaak al vrijwilligerswerk.

Opvallend is dat het opleidingsniveau geen significante rol lijkt te spelen, terwijl dat nu juist uit de VTO’s naar voren komt als een belangrijke bepalende factor. Het belangrijkste resultaat is daarmee dat er geen echt duidelijke factoren in VTO of SI zijn die samenhangen met al dan niet aan vrijwilligerswerk doen.

Uitwerking
Er zijn twee modellen uitgewerkt, waarbij het model op basis van de VTO betere resultaten gaf dan dat op basis van de SI. Met het beste model kan in 71 % van de gevallen op basis van andere gegevens correct worden voorspeld of iemand wel of niet aan vrijwilligerswerk doet.
Een extra vingeroefening werd uitgevoerd door het model los te laten op de verschillende deelgemeenten. De voorspelling van het model werd vergeleken met de werkelijkheid in de deelgemeenten. Op basis daarvan werd geconcludeerd dat Hoek van Holland meer vrijwilligers heeft dan modelmatig zou worden verwacht: daar gaat het eigenlijk “te goed”. In Noord, Hoogvliet en Kralingen-Crooswijk zijn juist minder vrijwilligers dan het model voorspelt. Daar zou dus nog winst te behalen moeten zijn.

Bron:
“Op zoek naar een verklaringsmodel voor vrijwilligerswerk”, Centrum voor Onderzoek en Statistiek, drs. C. Ergun, oktober 2009. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam of van www.inZ.nl

Delen helpt!
Dit bericht is geplaatst in civil society, vrijwilligerswerk, wetenschap met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *