Wie is er nu meer vrijwilliger?

Naast de formele definitie van vrijwilligerswerk die meestal wordt gehanteerd – onbetaald, onverplicht, in georganiseerd verband en ten gunste van anderen of de samenleving – bestaat er ook een intuïtief beeld van wat vrijwilligerswerk is. Zowel de definitie als dat intuïtieve beeld zijn niet zomaar willekeurig. Achter beide schuilt heel wat onderzoek en denkwerk, dat de moeite waard is als je wilt begrijpen hoe er tegen “vrijwilliger zijn” aan wordt gekeken.

Ram Cnaan, Femida Handy en Margaret Wadsworth publiceerden in 1996 een artikel waarin ze definities en beelden over wie in welke mate als vrijwilliger wordt beschouwd onderzochten. Ze deden dat omdat ze merkten dat “vrijwilliger zijn” tot dan toe voornamelijk leek te worden bepaald door het feit dat het “onbetaald” moest zijn: vrijwilligerswerk was alles waarvoor je niet werd betaald.
Uitgaande van een groot aantal – voornamelijk Amerikaanse – definities in de literatuur bekeken ze welke factoren allemaal een rol spelen. Ze kwamen tot een setje van vier dimensies: “vrije keuze”, “vergoeding”, “structuur” en “wie profiteert”. Deze dimensies zaten in alle definities, maar in verschillende mate: er waren strenge definities en wat “rekkelijker” opvattingen. Ze konden alle definities een plaats geven als er binnen elke dimensie een aantal categorieën werd ingesloten. Zo ontstond de volgende lijst:

Dimensies en categorieën bij vrijwilligerswerk

DimensieCategorieën
Vrije keuze1.Vrije wil (het is mogelijk echt vrijwillig te kiezen)
2.Min of meer ongedwongen
3.Verplichting tot vrijwilligerswerk
Vergoeding1.Geen sprake van
2.Er wordt geen beloning verwacht
3.Onkostenvergoeding
4.Beurs / kleine betaling
Structuur1.Formeel
2.Informeel
Wie profiteert?1.Anderen / vreemden
2.Vrienden of familie
3.Ook vrijwilliger zelf

De categorieën zijn zo gekozen, dat ze van streng naar rekkelijk gaan als het nummer ervoor stijgt. Als iemand van mening is dat een bepaald nummer nog net onder zijn of haar beeld van vrijwilligerswerk valt, dan is het meestal ook zo dat de lagere nummers als vrijwilligerswerk worden beschouwd, maar de hogere niet meer. De in de eerste alinea gebruikte definitie is dus een strenge – het zijn overal de eerste categorieën -, hoewel in Nederland een onkostenvergoeding – van echt gemaakte kosten – geen afbreuk doet aan het beeld van vrijwilligerswerk.

Als onderliggende verklaring voor de bruikbaarheid van de dimensies en categorieën in de beeldvorming gebruiken de auteurs het begrip “netto kosten” voor de vrijwilliger. Grofweg betekent dat: wat het de vrijwilliger kost – aan moeite, tijd, inzet – vermindert met wat het oplevert – aan reputatie, geld, netwerk. Dat is geen exacte rekensom, maar een denktrant. Bij dezelfde opbrengsten zal iemand die meer inzet toont – hogere kosten maakt – meer als vrijwilliger worden gezien. Bij dezelfde inzet – dezelfde kosten – zal iemand die er minder voor terug krijgt – minder opbrengsten – evenzo meer als vrijwilliger worden beschouwd. De categorieën die zijn opgesteld gaan dus steeds in de richting van lagere netto kosten naarmate het nummer stijgt.

Om te testen of het ook echt zo werkt stelden de onderzoekers een lijst op met 23 verschillende beschrijvingen van vrijwilligerswerk. Verschillende dimensies en categorieën werden verwerkt in de beschrijvingen, zodat er gevarieerd werd in de netto kosten die de vrijwilliger in de beschrijving maakt. Een groot aantal proefpersonen, 514 in totaal, zette de beschrijvingen op volgorde van “meest vrijwilligerswerk” naar “minst vrijwilligerswerk”.
Bovenaan eindigde bijvoorbeeld steevast “een volwassene die tijd besteedt om een Big Brother / Big Sister te zijn” en onderaan “een van fraude verdachte accountant die een taakstraf van 250 uur uitvoert om aan vervolging te ontkomen”. De netto kosten voor de eerste zijn het hoogst (onverplicht, onbetaald, in formeel verband, ten dienste van anderen) en voor de accountant het laagst: die heeft als opbrengst dat hij niet vervolgd wordt en van vrijwilligheid is geen sprake. In principe is er dus een methode beschikbaar om in te schatten in welke mate iets als vrijwilligerswerk wordt gezien.

De onderzoekers merken verder op dat de aan de proefpersonen voorgelegde beschrijvingen eveneens lijken te suggereren dat de mate waarin iets als vrijwilligerswerk wordt gezien, ook wordt bepaald door sociale status en culturele normen: “noblesse oblige” lijkt te gelden. Een arts die vrijwillig een presentatie voor andere artsen geeft doet eigenlijk geen vrijwilligerswerk; maar als hij of zij in een daklozenopvang soep opschept weer wel. Naast de rekensom in netto-kosten speelt dus cultuur ook een rol.

Een opmerkzame lezer zou nu kunnen zeggen dat dat allemaal heel mooi is, maar dat dit alleen geldt voor de Verenigde Staten. Daarover later nog eens een post, want het effect is universeler..

De literatuur:
Ram A. Cnaan, Femida Handy, Margaret Wadsworth. Defining Who is a Volunteer: Conceptual and Empirical Considerations.
Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 1996 25: 364
DOI: 10.1177/0899764096253006

Delen helpt!
Dit bericht is geplaatst in vrijwilligerswerk met de tags , , , , . Bookmark de permalink.

Één reactie op Wie is er nu meer vrijwilliger?

  1. Pingback: Wanneer is iemand meer of minder vrijwilliger? | CIVIL SOCIETY 010

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *